Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [49]Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij [50]vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun [51]val [is] [52]de zaligheid den heidenen [geworden], [53]om hen [54]tot jaloersheid te verwekken. 49. Of, zij dan, zeg ik, hebben zij, enz. 50. Namelijk in ongeloof, met het verwerpen van het Evangelie zonder hoop van bekering. Of, vervallen, verloren gaan, gelijk Openb.18:2. 51. Dat is de verwerping des Evangelies van het merendeel onder hen. 52. Dat is, ene gelegenheid geweest, dat den heidenen het Evangelie is gepredikt, en dat zij daardoor tot de zaligheid geroepen en gebracht zijn. 53. Namelijk de Joden, die het Evangelie niet aannemen. 54. Dat is, door het voorbeeld der gelovige heidenen mogen opgewekt worden, om hetzelve navolgende, het Evangelie mede aan te nemen en zich tot Christus te bekeren, en daardoor de zaligheid mede te verkrijgen. Want jaloersheid is ook ene beweging des gemoeds, waardoor iemand een ander enig goed ziende hebben, dat hij niet heeft, met een ijver en lust wordt ontstoken om naar hetzelfde goed mede te trachten en dat te verkrijgen.